zondag 19 mei 2019

Terugblik op een semester kunstfilosofie

Kunstwetenschap. Twee termen die elkaar compleet tegenspreken in één woord gedwongen. Kunst is géén wetenschap, wetenschap is géén kunst. Een aanvechtbare stelling, misschien. Ik sta er alleszins met heel mijn hart achter, en deze module kunstfilosofie heeft dit enkel en alleen kracht bijgezet.

Het semester bestond uit filosofen met erg uiteenlopende visies op kunst. Van sommigen vond ik het schandalig hoe zij de kunst neerhaalden, van sommigen heb ik enorm genoten omdat ze vertikten een stappenplan voor het benaderen van kunst neer te schrijven. Ja, Kant. Ik heb het over u. Ik vond de filosofen in dit opzicht zeer goed gekozen: er zat variatie in, zowel inhoudelijk als vormelijk (qua toegankelijkheid, bijvoorbeeld). Het bouwde voor mij persoonlijk ook op naar een climax: we begonnen met Plato, die eigenlijk weinig maalde om het unieke bestaan van kunst, we eindigden met Lyotard die de kunst een ongelooflijk hoog statuut toekende.

De voorstellingen droegen ertoe bij dat we onze eigen visie op kunst, met behulp van de geziene filosofen, verder nuanceerden. Het vereiste inderdaad wat buitenschools engagement, maar ik heb het nooit vervelend gevonden. Aan kunstfilosofie doen, kan men toch niet enkel theoretisch?  

Aan de vorm van evaluatie zie ik twee kanten: enerzijds vind ik het concept van een blog wel aangenaam, het zet mij persoonlijk meer aan om te schrijven dan de opdracht "schrijf een essay van 3000 woorden". Het platform Blogger heeft de toegankelijkheid misschien ietwat doen dalen. De gebruiksvriendelijkheid valt te betwisten. En ik moet toegeven: mijn aangeboren uitstelgedrag heeft ervoor gezorgd dat ik er niet alles heb uitgehaald wat eruit te halen was. Vrijheid brengt verantwoordelijkheid en ik heb die niet altijd opgenomen.

De frustraties omtrent sommige filosofen hebben de voldoening die ik voelde dankzij andere filosofen alleen maar intenser gemaakt. Uiteindelijk ben ik erg tevreden over dit semester. Ik heb veel bijgeleerd over de kunst en over hoe ik mezelf positioneer in de hedendaagse wervelwind van smaakoordelen en esthetisering. 


Reactie Mathias: het sublieme moet menselijk zijn

Mathias,

Ik ben het volledig eens met het onderscheid dat je maakt tussen Kantiaans subliem en het sublieme bij Lyotard. We hadden het er onlangs nog over: Lyotard lijkt de enige geziene filosoof te zijn die weet wat kunst kan doen met de mens... Verwoesting, en, zoals jij zegt, géén berusting zoals jij die voelt bij het Kantiaanse sublieme: de verwoesting gebeurt buiten jezelf, je hebt geen enkele zeg in de krachten van een natuurramp. (Toch kan ik me niet van de bedenking ontdoen dat het gevoel van berusting in een situatie als die, eerder uitzonderlijk is. Ik denk dat vele anderen, net doordat ze weten dat ze geen enkele controle hebben op iets groters dan zichzelf, hierdoor een onnoemelijke angst ervaren.)

Wetend dat de wereld binnen u op ongelooflijk wankele poten staat, echter, is een andere zaak. Wanneer je weet dat een kunstwerk u vanbinnen aan het opvreten is, als ik het zo grafisch mag stellen, dat is een sublieme ervaring. Het oog in oog staan met het besef dat je zoveel meer had kunnen zijn dan dit. Dat kortweg alles meer had kunnen zijn, dan dit. De gapende wonde van de aanwezigheid van een afwezigheid.

Of Lyotard nu vindt of het kunstwerk gemaakt door een mens, een ervaring als dit kan opwekken, lijkt mij minder belangrijk. Het is van groter belang dat Lyotard de kunst (eindelijk) verheft tot haar maximale capaciteit: verwoesting. Dank u, Lyotard, en dank u, Mathias.

Reactie Loïs: Platonov

Loïs, ik vind het interessant om jouw kijkervaring te lezen omdat ik merk dat je de gebeurtenissen die zich op scène ontvouwen, afspiegelt aan het werkelijke leven. Ik ben benieuwd of dit altijd de manier is waarop jij theater interpreteert, en ik vraag me daarbij af hoe je theater beleeft dat ietwat conceptueler is. In Platonov zien we het leven zoals het zij, maar neem nu bijvoorbeeld een stuk als Hamlet: er valt zeker een waarheid te halen uit pakweg de analyse van de karakters van de personages, maar deze voorstelling aftoetsen aan de werkelijkheid lijkt mij een heel pak moeilijker. Misschien zelfs onnodig. 

Is dit iets wat je altijd doet? Persoonlijk heb ik het er niet moeilijk mee om een onbegrijpbaar kunstwerk in de onbegrijpbare leegte te laten zweven, maar ik kan me voorstellen dat er heel wat kijkers zijn die door deze onbegrijpbare (sublieme?) ervaring, afhaken. Misschien is het een menselijke drift om controle te scheppen in een overweldigend universum. Ik vind dat dat niet hoeft. In het duister dwalen brengt mij vaak ook rust, soms zelfs meer rust dan een bevestiging van mijn gevestigde waarden. Bestaat men niet om in vraag gesteld te worden?

Vind jij kunst die strookt met de werkelijkheid (Kantiaans schoon) interessanter dan kunst waarvan je enkele dagen moet bekomen? 

Het doodsvonnis van dé mens - Nietzsche

"Waar het ons aan ontbreekt, is aanbidding. We moeten op de knieën kunnen vallen voor elkaar."
Zo sprak Sam Dillemans in de documentaire De waanzin van het detail. Het is zo duidelijk dat het bijna nodeloos is om te zeggen, maar we horen niemand minder dan Nietzsche doorschemeren in deze woorden. De hedendaagse mens laat zich niet meer meeslepen door zijn diepten. Vandaag draait alles om oppervlakkige onverschilligheid. Zelfs overtuigd onverschillig kunnen we niet meer zijn. Het draait om afvlakking. We worden afgevlakt.

Hoe meer geliefden we afschuimen, hoe groter ons ego, en dus hoe beter. Hoe meer schilderijen in een museum, hoe liever. Ja, bevrediging! Hoe sneller we elk element in de tentoonstelling (of zelfs dat niet) hebben bekeken, hoe beter. Time is money. Wie geeft er nog om kunst wanneer er werk te doen is? Waarom zou men weggeblazen willen worden door kunst, wanneer dat de zaken alleen nog maar meer in de war stuurt?

Comfort. Alles moet comfortabel zijn. Alles wat ons uit ons evenwicht zou kunnen halen, zweren we af. Ratio, ja. Overgave, neen. Wij zijn de laatste mensen.

Ik heb het over grote gevoelens. Gevoelens die we niet meer kunnen noch willen begrijpen. De mogelijkheid om uren naar een landschap te kunnen kijken zonder je ogen af te wenden. Een gedicht zo dikwijls lezen dat je het vanbinnen en vanbuiten kent. Of, zoals meneer Dillemans het zei, op de knieën vallen voor een geliefde, of Vincent Van Gogh beschouwen als een vrouw die je nooit zal krijgen.

Sam Dillemans zei in diezelfde documentaire dat "de grootste opoffering is om nen halve te zijn." Maar zo'n groot deel van wat zich rondom ons bevindt, zijn helften. Wij kennen geen passie. Wij kennen enkel helften. Ik kan het niet treffender beschrijven dan Nietzsche in Aldus sprak Zarathoestra. "Men werkt nog, want arbeid is tijdverdrijf. Maar men past op dat het tijdverdrijf niet vermoeit. Men wordt niet meer arm en rijk: beide zijn te bezwaarlijk. Wie wil nog regeren? Wie nog gehoorzamen? Beide zijn te bezwaarlijk." We leven permanent in het midden van het spectrum. We willen zowel alles als niets, maar niet te veel van beide; het moet leefbaar blijven voor iedereen, niet?

Ik wil geen laatste mens zijn. Sorry, Nietzsche. Niets of niemand krijgt ons kapot, want we zijn immuun voor alles. Wij zijn de laatste mensen.




De intimiteit tussen kunstenaar en kunstwerk

"Onze relatie werd sterker en sterker. Ik gebruik Agata om mijn verhaal te vertellen en Agata gebruikt mij om haar verhaal te vertellen. Ze wil heel graag in een film spelen en is hard op zoek naar wie ze is. Het is een echte wisselwerking of samenwerking geworden. Agata krijgt steeds meer invloed op mijn werk. De foto's zijn letterlijk van mijn hand en Agata schrijft nu ook bij de foto's over haar ervaringen: hoe ze veranderd is sinds ze mij kent. Maar ook over hoe ze zichzelf en haar verschillende identiteiten ziet, en over onze relatie." - Bieke Depoorter over Agata

Een post schrijven over een tentoonstelling die je 4 maanden geleden hebt bijgewoond kan alleen maar als de kunst je écht is bijgebleven. De fotoreeksen van Bieke Depoorter, die we in het FoMu hebben bekeken, hebben mijn blik op het statuut van de kunstenaar verruimd. Deze post is een eerbetoon aan de werkwijze van mevrouw Depoorter. Haar manier van fotograferen dwingt in mijn ogen een gigantisch respect af: aan mensen uit een totaal ander milieu dan jij, vragen of je een nacht bij hen mag spenderen en hen mag fotograferen, ik zie het niet velen haar nadoen.

De band tussen de fotografe en de mensen die ze afbeeldt, doet mij stilstaan bij de wisselwerking (die trouwens prachtig beschreven is door Bieke zelf, zie alinea één van deze post) tussen kunstenaar en kunstwerk. In de beeldende kunst zijn er drie mogelijkheden: ofwel beeld je iets bestaands letterlijk af, ofwel vervorm je iets bestaands tot een eigen interpretatie daarvan, ofwel uit je iets wat begon als een fantasie. Bij de eerste twee is er ongetwijfeld al sprake van een ietwat intieme band tussen kunstenaar en object of model. Je zou kunnen zeggen dat elke kunstenaar die een bestaand iets afbeeldt, een verbintenis aangaat met het afgebeelde. Al gaat het over een kunstenaar die iets triviaals zoals een kever tekent, of een gevallen bloemblaadje. Er moet iets van vonk geweest zijn waardoor de kunstenaar zich aangezet voelt om juist dit onderwerp af te beelden en geen ander. Maar bij Bieke Depoorter gaat het nog een trede dieper.


©Bieke Depoorter / Magnum Photo




Uiteraard beslist Depoorter zelf over de compositie van de foto, het lichtgebruik, de focus en dergelijke, maar daarbovenop laat ze de afgebeelde mensen zelf op de gemaakte foto's schrijven. De afgebeelde mensen zien zichzelf in een kunstzinnig daglicht en krijgen de kans om daarover te reflecteren, of om gewoonweg een willekeurige bedenking neer te schrijven.








Interactieve kunst reduceert de afstand tussen kunstenaar en kunstwerk tot het minimum (of laat deze volledig verdwijnen?). Het manifesteert een intieme relatie tussen kunstenaar en de afgebeelde mens. En net deze intimiteit zorgt ervoor dat Bieke Depoorter mij zal blijven boeien. Ze laat haar kunstwerk zichzelf maken. Dat is mijns inziens al een kunst op zich.




Sublimiteit, in godsnaam, wat bent u? - Kant & Lyotard

Het moet gezegd worden: niet onregelmatig heb ik me geërgerd aan kunstfilosofen. We zagen Plato, die kunst verwenst uit zijn maatschappij. We lazen Hegel die de kunst reduceert tot een middel voor zelfbewustwording. Gadamer introduceerde ons tot het zien van de kunst als een op zich staand spel: een spel dat een gehele wereld verbeeldt. Nietzsche ziet kunst slechts als schijn, als een reflectie van de werkelijkheid.

Waarom voelen filosofen de drang om de kunst, die mijns inziens het meest open moet gelaten worden als mogelijk is, in een hokje te duwen?

Als een reddende engel kwam Lyotard op mijn pad. Hij vindt het problematisch dat er een esthetica ontstaat vanuit iets (zijnde kunst) waarover misschien niet gesproken moet worden. Of ten minste, iets wat gewoonweg ongeschikt is om geabstraheerd te worden. Kunst in regels gieten, kunst wetenschappelijk benaderen.. het betekent de dood van de kunst. Bedankt, Lyotard. Eindelijk iemand die het zegt.

Een begrip dat door mijn hoofd is blijven spoken, is het sublieme. Het komt voor mij het meeste in de buurt van wat een kunstwerk in zijn diepste vorm kan betekenen. Hiermee wil ik niet bedoelen dat werken die niet onder de term 'subliem' vallen, geen kunst zijn. Ik zal het anders stellen: kunstwerken die mij het meeste zijn bijgebleven, hebben een sublieme ervaring in mij opgewekt.

Wat is dat sublieme nu juist? Volgens Kant is het datgene wat onze kenvermogens overstijgt. Een ervaring die ons herinnert aan de nietigheid van het menselijke bestaan, die ons volledig wegblaast en van onze rede geen korrel overlaat. Natuurrampen, bijvoorbeeld, kunnen ons zodanig klein krijgen dat we volledig ontregeld worden, gewoonweg omdat we het begrip van de mechanismen hierachter mankeren. Dit lijkt me een duidelijk gevoel, maar de link met kunst is nog niet heel duidelijk.

In anima minima van Lyotard is het karakter van een sublieme ervaring, zijnde het opwekken van de anima, veel destructiever en dwingender. Het negatieve taalgebruik wijst ons hier voortdurend op: we zijn als toeschouwer een slaaf van de kunst, de anima bestaat enkel onder dwang. De sublieme ervaring zoals door Lyotard beschreven is nog altijd niet helemaal bevattelijk, maar het is een waardig eerbetoon aan kunst. Kunst hoort mensen uit hun balans te rukken, al dan niet op een plezierige wijze.

Het lege gevoel na de laatste bladzijde van een sterk boek, zelfs het missen van de personages in het echte leven. Treffende noten van een muziekstuk die recht naar de keel grijpen. De herkenning van een gevoel dat je niet wilt hebben in een beeldend werk. Kunst die je niet wilt zien, maar waar je toch naar blijft kijken. Dit zijn geen natuurrampen, meneer Kant. Dit zijn kunstwerken. Ervaringen die een nietig mensenleven permanent vormgeven. En dàt is sublimiteit.

zaterdag 18 mei 2019

Het verwoesten van cirkels door zelf te draaien

Neen, ik ga me niet nogmaals afvragen of de geschiedenis nu lineair of cyclisch verloopt. Die kwestie heb ik met mijn groepsgenoot van de!KunstHumaniora Sieglinde al tot in den treure uitgediept. Ik wil het in deze post hebben over de voorstelling Ghost Writer and the Broken Hand Break van Miet Warlop. Laat mij u meenemen naar zaterdag 16 maart, deSingel.

Drie in zwart geklede mensen komen het podium op, nemen elk een plaats in de drie lichtcirkels in en beginnen rondjes te draaien. Na een tweetal minuten bedenk je jezelf dat dit onmogelijk gezond kan zijn en je vraagt je af wanneer ze zullen stoppen met draaien en de effectieve voorstelling begint. Het antwoord daarop is simpel: niet.

Na tien minuten heeft een van de twee draaiende mannen een sigaret opgestoken. Je vraagt je af hoe in godsnaam de menselijke anatomie het blijven draaien mogelijk maakt. Op een gegeven moment geraak je al je vragen kwijt aan de trance die de draaiende lichamen jou opleggen. Je hoofd begint zelf te tollen en je stapt mee in de waanzinnige, draaiende wereld van de artiesten. Alsof het draaien nog niet uitdagend genoeg was, krijgen de artiesten -zonder ook maar één seconde te stoppen met draaien- instrumenten aangereikt en beginnen ze muziek te spelen. Je ogen zijn nu écht gekluisterd aan die wezens die je niet kan vatten in één beeld, simpelweg omdat ze er de hele tijd anders uitzien. Is dit hypnose?



Naast mijn ongelooflijke fascinatie voor deze performance, wens ik een ietwat filosofischer licht te schijnen op de voorstelling. De draaibeweging van de kunstenaars heeft me doen stilstaan bij de alledaagsheid, zoals Heidegger die beschreef als een onderdrukking van de zijnsvraag. Of eerder, het heeft me doen stilstaan bij de manier waarop de alledaagsheid doorbroken kan worden. Kan je de eindeloze cirkels van de alledaagsheid doorbreken door zélf zo'n cirkel te worden? Concreet betekent dit volgens mij: kan je het besef van de alledaagsheid intensiveren door je er ten volle van bewust te zijn, en als gevolg deze sluier van sleur van je afschudden? Ik denk dat de drie artiesten hier tijdens de 45 minuten durende draaisessie zeker in zijn geslaagd, maar het bewijst mij bovenal dat de alledaagsheid destructiever en meer aanwezig is dan we zelf beseffen.

Volgens mij is kunst altijd een aanval op de alledaagsheid. In mijn eerdere post heb ik al gesproken over de onvermijdelijke impuls om kunst te creëren. Deze impuls is overweldigend en je kan als kunstenaar niet anders dan je eraan overgeven. Misschien is kunst wel exact wat Lichtung is. Of toch een product van Lichtung.

Leven inblazen of laten slapen? That's the question.

In deze post over de voorstelling Hamlet van Kuiperskaai en Lisaboa Huybrechts wens ik het stuk niet te analyseren. Ik zal een persoonlijk antwoord trachten te formuleren op volgende vraag: hoe hoort men om te gaan met oeroude klassiekers? Moet de theatermaker een letterlijke weergave van het stuk proberen te geven of stort hij zich er beter in het stuk af te toetsen aan de tijdsgeest? Of nog, laten we een klassiek stuk zoals Hamlet beter vredevol slapen in de jambische pentameters?

De laatste vraag kan ik zonder al te veel nadenken beantwoorden: neen. Ik ben zelf ongelooflijke liefhebber van Shakespeare's oeuvre. Een grote reden waarom zijn werken nu nog zeer gewaardeerd worden is de volgende: zelfs deze laat zestiende-eeuwse theaterstukken bevatten een gigantische bron aan lessen over macht, over liefde, over onszelf. De personages, de thema's, de motieven zijn heel vaak heel herkenbaar. Het is inderdaad een mogelijkheid om die lessen uit het oorspronkelijke werk te distilleren, maar dan mis je al een heel deel van het publiek voor wie deze zaken waardevol kunnen zijn. Als je een theatermaker hebt die het stuk opentrekt voor een groter publiek, dan hoeven mensen die geen fan zijn van Shakespeare zich geen weg te banen door zijn lijvige werken en kunnen deze werken toch nog waarde hebben. In deze zin vind ik theater een ideale manier om klassiekers een nieuw leven in te blazen.

Maar natuurlijk hangt hier een groot risico aan vast: het oneer aandoen van een werk dat eerder zo geliefd is geweest, en dat door velen vandaag nog altijd gezien wordt als een magnifiek. Om dit te illustreren wil ik graag volgend voorbeeld geven: midden januari woonden we met alle moderne talenrichtingen van het zesde jaar de voorstelling Macbeth bij, van het TNT theatre Britain. Nooit eerder heb ik een meer letterlijke weergave van een literair werk gezien. Dit stuk heeft in mijn ogen volledig gefaald: het sprak niemand aan, zelfs de metaforen werden letterlijk weergegeven. Er was niets boeiends aan. Ik denk dat de acteurs het stuk zelf absoluut niet begrepen. Uiteraard is dit problematisch voor een geweldig werk als Macbeth. Een volledig letterlijke weergave blijkt dus niet helemaal te werken.

Baz Luhrmann's Romeo and Juliet
Een andere manier van omzetten is een combinatie van letterlijke en figuurlijke weergave, zoals Baz Luhrmann dit in zijn film Romeo & Juliet heeft gedaan. Natuurlijk beschikt een filmmaker over andere (meer?) technische mogelijkheden dan een theatermaker, maar deze adaptatie vond ik zeer geslaagd. Luhrmann behield de originele tekst, maar transformeerde de toenmalige setting naar een hedendaagse. Ik denk dat het kleurgebruik en de decors, die ongelooflijk prachtig waren, veel hebben bijgedragen aan mijn appreciatie. Volgens mij zou deze adaptatie, maar dan omgevormd naar een theaterstuk, niet zo impressionant zijn als de film.

Het adapteren van klassieke literaire werken zal altijd spelen met vuur zijn: volgens mij gaat het ofwel heel erg goed, ofwel is het een volledige geweldpleging op het oorspronkelijke werk. Kuiperskaai heeft een poging gedaan, er zullen wellicht nog velen een poging doen. Uiteindelijk is ook een slechte adaptatie een maatstaf om het oorspronkelijke werk nog méér te appreciëren. Men kan maar proberen, het zal altijd zoeken blijven.