vrijdag 29 maart 2019

De dood van de kunst - Hegel

Beweren dat de kunst ten einde is, vanuit de overtuiging dat de Geest zichzelf begrijpt, betekent ervan uitgaan dat de kunst een middel is, eerder dan een doel van de kunstenaar, een innerlijke impuls van emotie die geuit moet worden.

Ik vraag me af of Hegel ooit een dwingend gevoel van creativiteit in zich heeft gehad. Een kunstenaar schept niet om zichzelf te begrijpen. Hij schept omdat hij geen andere keuze heeft, omdat hij gedwongen wordt door een golf van innerlijke onrust die er onverbiddelijk uit moet.

Als de kunstenaar zou scheppen om zelfbewust te worden, zou mijns inziens het concept van een kunstwerk al genoeg moeten zijn om tot begrip te komen.

Laten we als voorbeeld een jongeman nemen die de obscure drang voelt om een vriend pijn te doen. Hij voelt de impuls zijn vriend volledig bebloed afbeelden, hem te beeldhouwen zonder hoofd etc. Als we Hegel zijn theorie doortrekken, dan zijn deze werken enkel en alleen bedoeld om te begrijpen dat de jongeman duistere gedachten heeft naar aanzien van zijn vriend. Gevoelens als jaloezie, haat, verwensing zelfs, zijn hier van toepassing.

Ik ben ervan overtuigd dat de jongen gemakkelijk zelf, zonder de sinistere kunstwerken, tot deze conclusie had kunnen komen. De onweerstaanbare drang om een naaste te reduceren tot een geschilderde, gewonde figuur, toont mijns inziens al aan dat de jongeman geen gezonde (“normale”) relatie heeft met zijn vriend. Het feit dat hij deze werken maakt, dient een veel hoger doel dan te begrijpen wat hij voelt: het feit dat hij zijn emoties nu kwijt kan in zijn werken, kan zijn frustraties doen dalen, het kan er misschien zelfs voor zorgen dat er geen misdaden gepleegd worden door opgestapelde negativiteit.

Kunst is het product van de veruitwendiging van een dwang, een impuls, een noodzaak. Een eis waaraan door de kunstenaar voldaan moet worden. De kunst reduceren tot een middel, vind ik een inbreuk op het eigenlijke statuut van de mens én op dat van de kunst. In tegenstelling tot Hegels opvatting, namelijk dat de kunst ten einde is omdat we alles over de geest reeds weten, is deze reductie in mijn ogen de ware dood van de kunst.

donderdag 28 maart 2019

Kruisbestuiving KH XACO

"Vanaf wanneer zal je jezelf als kunstenaar aanschouwen?"

De antwoorden op mijn vraag tijdens het filodating liepen enorm uiteen. Sommige leerlingen begrepen de vraag niet helemaal, dus heb ik als volgt verduidelijkt: "Komt er een moment waarop je jezelf het volwaardige statuut van kunstenaar zal (durven, willen) toekennen, een mijlpaal die je bereikt moet hebben alvorens jezelf een echte kunstenaar te kunnen noemen?"

Ik heb beide extremen gehoord. Sommige leerlingen vertelden mij dat ze niet bepaald een doel voor ogen hebben, dat er niet zoiets bestaat als "de pelgrimstocht naar het kunstenaar zijn". Diezelfde leerlingen vonden het bijna arrogant om zichzelf als kunstenaar te betitelen. Uiteraard hangt dit af van de manier waarop je kunst definieert, of waar je de kunst positioneert: boven of onder jezelf, misschien zelfs op gelijke hoogte. Misschien ziet deze groep zichzelf als dienaars van de kunst, waar de leerlingen die zichzelf volmondig kunstenaar noemden, zich eerder aanschouwen als bestuurders van een wereld die kunst heet.

Deze laatst vermelde groep was van mening dat wanneer een mens iets schept, eender wat én dus ongeacht kwaliteit, een kunstenaar genoemd mag worden. Er kwam meermaals als voorbeeld dat wanneer een kleuter een tekening maakt, dat dit ook kunst is.

Ik heb moeite met deze visie. Iedereen kan scheppen. Niet iedereen is een kunstenaar. Wanneer je beweert dat iedereen die iets creëert een kunstenaar is, reduceer je het statuut van de kunst tot iets enorm laagdrempeligs, terwijl kunst juist alle discipline, vakmanschap, bloed, zweet en tranen vereist. De kunst kan gewoonweg niets futiels zijn, of voor iedereen toegankelijk zijn, wanneer de kunst bij zo velen onder ons zo'n grote impact heeft. Een subliem kunstwerk kan levens veranderen. En neen, uiteraard moet niet elk kunstwerk subliem zijn, maar wezenloos gekrabbel op een papier is voor mij geen kunst.

Een redenering die ook regelmatig aan bod kwam, was dat wanneer iemand een werk maakt en daar een verhaal, een betekenis aan geeft, dat hij een kunstwerk heeft gecreëerd. Hier kon ik mij ietwat in vinden, maar overtuigd was ik niet. Waarde is relatief: een bepaalde diepgang in een kunstwerk, zij het in het technische aspect zij het in het gedachtegoed dat het bevat, is een vitaal criterium voor de kunst.

Later zouden we in kleine groepjes de vraag, zijnde "Wat kan de vrije kunst nog betekenen in de 21ste eeuw?" vertrekkende vanuit de probleemstelling van Hegel, bespreken. We begonnen eerst met een vraag die tijdens het filodating gesteld was, te hernemen: "Kan propaganda een vorm van kunst zijn?"

Ik ben van mening dat propaganda al zeker geen vrije kunst kan zijn. Niet omdat het een politieke boodschap bevat, maar omdat propaganda zowaar het meest onvrije gedachtegoed verspreidt, én aan de basis van het kunstwerk ligt ditzelfde onvrije gedachtegoed. Hetzelfde geldt voor kunst in opdracht van iemand gemaakt, alleen spreekt de autoriteit in propaganda zich niet rechtstreeks uit.

In ons groepje bestond er onenigheid over mijn bewering. Shalom, een groepsgenote, beweerde dat in een dictatuur mensen nog wel vrij konden zijn, wanneer ze zelf zouden kiezen om zich te onderwerpen aan deze dictatuur. Ik ben onwrikbaar van mening dat mensen in een dictatuur nooit vrij zijn. Of de autoriteit dit nu expliciet laat blijken of niet. In een dictatuur heerst er, impliciet of expliciet, altijd een gevoel van dwang. Ik kan hier nog uren over verder schrijven, maar dit is een politieke kwestie en geen kunstzinnige.

We voelden al meteen dat we het er niet over eens zouden geraken, meer nog, dat we met twee uitersten van het spectrum zaten. We gingen daardoor vrij snel naar een andere denkpiste; blijven discussiëren over een politieke kwestie zou de zaak niet vooruithelpen.

We kwamen via wat omwegen op de stelling van Hegel dat de schoonheid van de kunst hoger staat dan die van de natuur. Al mijn groepsleden waren het daar stellig mee oneens. Om eerlijk te zijn, durf ik zelf nog geen oordeel vellen over deze uitspraak, maar ik dacht dat het heel erg interessant kon zijn om het overweldigende karakter van de natuur, wat voor al mijn groepsleden duidelijk een familiair gevoel was, te betrekken in het eindwerk van de leerlingen. We hadden nog veel losse ideeën die bij het bespreken in groep als losse flarden naar boven kwamen; het was afwachten hoe deze zich verder zouden ontwikkelen.